Waar eens ‘t gekrijs der meeuwen, verstierf aan ‘t eenzaam strand.
Daar schiepen zich de Zeeuwen, uit schor en slik hun land.
En kwam de stormwind woeden, hen dreigend met verderf.
Dan keerden zij de vloeden, van ‘t pas gewonnen erf.
Van d’ Ee tot Hontenisse, van Hulst tot aan Cadzand.
Dat was hun eigen landje, maar deel van Nederland.

Waar eens de zeeën braken, met donderend gedruis.
Daar glimmen nu de daken, en lispelt bladgesuis.
Daar trekt de ploeg de voren, daar klinkt de zicht in ‘t graan.
Daar ziet men ‘t Zeeuwse koren, het allerschoonste staan.
Van d’ Ee tot Hontenisse, van Hulst tot aan Cadzand,
Dat is ons eigen landje, maar deel van Nederland.

Daar klappen rappe tongen, de ganse lieven dag.
Daar klinkt uit frisse longen, gejok en gulle lach.
Daar klinkt de echte landstaal, geleerd uit moeders mond.
Eenvoudig zonder omhaal, goed Zeeuws en dus goed rond.
Van d’ Ee tot Hontenisse, van Hulst tot aan Cadzand.
Dat is ons eigen landje, maar deel van Nederland.

Daar werd de oude zede, getrouwelijk bewaard.
En ‘t huis in dorp en steden, bleef zuiver Zeeuws van aard.
Daar leeft men zo eendrachtig, en vrij van droef krakeel.
Daar dankt men God almachtig, voor ‘t toe gemeten deel.
Van d’ Ee tot Hontenisse, van Hulst tot aan Cadzand.
Dat is ons eigen landje, maar deel van Nederland.

De worstelstrijd met Spanje, bracht ons het hoogste goed.
De vrijheid door Oranje, betaald met hartebloed.
Dat goed gaat nooit verloren, de Nederlandse vlag.
Zal wapp’ren van de toren, tot op de jongste dag.
Van d’ Ee tot Hontenisse, van Hulst tot aan Cadzand.
Dat blijft ons eigen landje, maar deel van Nederland.